.

.
‘Abduction of Europa’ (Rembrandt Harmensz. van Rijn, Amsterdam - 1632 - fragment)

dinsdag 10 mei 2016

Prejudiciële procedure: iedereen doet mee behalve de vragensteller


De prejudiciële procedure vormt de ‘hoeksteen van het rechterlijke systeem’ dat de EU kent. Het verzekert de uniformiteit van het Europees recht en is cruciaal voor de rechtsvorming binnen de EU. De procedure draagt ook bij aan rechtsbescherming van particulieren. Dit is belangrijk, gelet op de beperkte directe toegang voor particulieren tot de Europese rechter. Het is ook een bijzondere procedure. Het is een dialoog van rechter tot rechter die beheerst wordt door ‘de geest van samenwerking’, aldus het EU-Hof. Het EU-Hof en nationale rechters hebben een gedeelde verantwoordelijkheid om hun dialoog tot een succes te maken. Zonder vragen kan het EU-Hof zijn taak als hoogste Europese rechter niet uitoefenen. Verwijzende rechters zijn op hun beurt afhankelijk van het antwoord van het Hof om het nationale geschil op te lossen.

Het succes van deze samenwerking is afhankelijk van meerdere factoren. Zo is de kwaliteit van de prejudiciële verzoeken van grote invloed op een succesvolle dialoog. Onvolledige of onduidelijke verzoeken vereisen extra inspanningen aan de kant van het EU-Hof, en verhogen het risico op miscommunicatie. Een andere belangrijke factor is de procedure bij het Hof zelf. Nadat de vragen zijn voorgelegd aan het Hof, is het voor de vragensteller wachten op antwoorden. Partijen in het hoofdgeding, EU-instellingen en lidstaten kunnen ondertussen deelnemen aan de procedure bij het Hof. Zij kunnen schriftelijk en mondeling hun visie geven op de gestelde vragen. Kortom: de vragensteller zelf is de grote afwezige in Luxemburg!

Lidstaten hebben in Luxemburg een bijzondere positie. Zij geven hun visie als amicus curiae. Maar, de lidstaat waar de vragen vandaag komen heeft vaak ook een direct belang bij de nationale zaak. Zo komt het weleens voor dat deze lidstaat een ontvankelijkheidsverweer voert ten aanzien van een prejudicieel verzoek, of betoogt dat de verwijzende rechter het nationale recht verkeerd uitlegt.

De verwijzende rechter kan niet reageren op deze verwijten. Ook komt het voor dat het EU-Hof in aanloop naar of tijdens de zitting vragen stelt over de feiten en het toepasselijke nationale recht. Dit terwijl de verwijzende rechter op deze punten een beslissende rol heeft. Vanuit het perspectief van de dialoog is dit opvallend. De gedeelde verantwoordelijkheid van het Hof en nationale rechters wordt niet ten volle waargemaakt, en dat kan een effectieve dialoog in de weg staan.

De vraag is hoe dit opgelost kan worden. De verwijzende rechter kan bijvoorbeeld naar de zitting komen en passief luisteren naar de pleidooien en de discussie tijdens de zitting. Dit kan nuttig zijn, maar zorgt niet voor een effectieve dialoog met het EU-Hof. AG Wattel stelt in zijn NJB-blog van 23 november 2015 voor om de vragensteller spreektijd te geven op de zitting om zo misverstanden over de feiten en het nationale recht te zetten of de gestelde vragen toe te lichten. Op het eerste gezicht een aanlokkelijke oplossing, maar ook drastisch, aangezien het de aard en sfeer van de zitting in Luxemburg radicaal verandert. Is dat wel nodig? Ik aarzel. De sleutel moet misschien eerst binnen de huidige kaders gevonden worden. Denk bijvoorbeeld aan artikel 101 van het Procesreglement. Op grond van deze bepaling kan het EU-Hof de verwijzende rechter om nadere verduidelijkingen vragen. Het EU-Hof maakt slechts sporadisch gebruik van deze bepaling. Dit is jammer, want de bepaling heeft de potentie om de dialoog tot volle wasdom te laten komen. Toepassing van artikel 101 is uiteraard in de praktijk niet zonder problemen. Afhankelijk van de bepalingen van het nationaal procesrecht kan het zijn dat een verwijzende rechter de zaak moet heropenen en partijen moet horen. Dit kost uiteraard tijd. Maar, toch verdient een ruimere inzet van artikel 101 voorkeur vanwege de potentiële voordelen voor de dialoog.

Als het EU-Hof partijen of lidstaten verzoekt schriftelijke vragen te beantwoorden, krijgt de verwijzende rechter een kopie van deze vragen en ook de antwoorden. Waarom wordt de verwijzende rechter niet verzocht te reageren op deze antwoorden? Of, waarom wordt hij niet zelf verzocht op die vragen te reageren? Zeker, als die vragen betrekking hebben op de feiten of het toepasselijke nationale recht. Voor mij speelt mee dat artikel 101 nu zo beperkt wordt ingezet dat het de vraag is of er een volledig beeld is van alle praktische en juridische problemen die kunnen opspelen. Ik ben optimistisch over de rechtelijke creativiteit (en stoutmoedigheid?) om – binnen de grenzen van het nationale procesrecht - op een praktische en snelle manier het EU-Hof toch de gewenste verduidelijking te geven. Ik zeg daarom: Hof probeer het en betrek de vragensteller!

Prof. mr. dr. Jurian Langer is bijzonder hoogleraar Europees recht en de Nederlandse rechtsorde bij de vakgroep Europees recht, Rijksuniversiteit Groningen. Deze column is geschreven op persoonlijke titel, maar zijn observaties zijn gekleurd door zijn werkzaamheden bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij als hoofd van het Hofcluster leiding geeft aan het team van agenten die namens Nederland optreden als procesgemachtigde in procedures bij het EU-Hof. Als agent treedt hij ook regelmatig op in procedures bij het EU-Hof.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten